De dapperheid van de Profeet (vrede zij met hem)
Het is de tijd die ons leert over zijn dapperheid, een dapperheid die tot dusverre niet is geëvenaard en ook nooit zal worden. Hij was moedig van hart, onwankelbaar en onwrikbaar als een berg. Hij raakte niet geïmponeerd door bedreigingen en dreigementen, noch was hij beducht voor heikele kwesties en crises, noch werd hij opgeschrikt door rampspoeden en berispingen. Hij vertrouwde zijn zaak toe aan zijn Heer, nam genoegen met Zijn Oordeel, volstond met Zijn Hulp en had volledige fiducie in Zijn Belofte.
Hij was het die persoonlijk ten strijde trok, voor de confrontatie niet terugdeinsde en zichzelf opofferde, niet geremd door angst, noch vrees. Nooit keerde hij het slagveld de rug toe, zelfs een stap deinsde hij niet achteruit. De oorlog woekert voort, zwaarden die schedels onder schilden spleten, speren die zich in vlees boren, de doodsbeker die rondgaat en ondertussen bevond hij zich in het heetst van de strijd. Terwijl anderen dekking achter hem zochten, streed hij onbevreesd voort, zich niets aantrekkend van de grote getale van de tegenstander.
Hij was het die zijn heerschaar moed insprak, de rijen opstelde en het leger aanvoerde. Op de dag van Hoenayn toen iedereen op de vlucht sloeg, waren het slechts hij en zes van zijn metgezellen die weerstand bleven bieden. Waarna Allah het volgende vers openbaarde (interpretatie van de betekenis):
“Strijd dan (O Mohammed) op de Weg van Allah, jij wordt slechts voor jezelf aansprakelijk gesteld. En moedig de gelovigen aan (tot de strijd).” (Soerat an-Nisaa’: 84)
Hij bood het hoofd aan de klievende zwaarden en rondvliegende speren en pijlen. Hij keek de dood in de ogen, maar liet zich niet afschrikken. Hij werd in het gezicht verwond, brak zijn kies, verloor zeventig van zijn metgezellen, maar hij verzwakte niet, raakte de moed niet kwijt en capituleerde niet.
Op de dag van de greppel waarop de vijandige confederaties zich samenspanden tegen hem, de harten in de kelen stokten, het slechte over Allah werd verondersteld en de mensen hevig werden geschokt; daar wendde hij zich smekend ten hemel, zijn Heer om hulp vragende, waarop hij deze ontving in de vorm van een snijdende wind die de listen van zijn vijanden op niets deed uitlopen.
Terwijl alle mensen aan de vooravond van Badr sliepen, bleef hij wakker om zijn Heer te aanbidden, aan te roepen en nederig en dringend te smeken om hulp. Een grotere, onversaagde leider heeft de mensheid nooit meegemaakt. Hij was onvervaard, ongeëvenaard en het toonbeeld van onverzettelijkheid en moed, de eigenaar van de uitspraak: “Bij Degene in Wiens Handen mijn ziel ligt, ik wenste te worden gedood op de Weg van Allah en vervolgens uit de dood opgewekt te worden om wederom gedood te worden.”(al-Boechari en Moeslim)