vrijdag , november 22 2024
Home | Artikelen | De vervolging

De vervolging

De vervolging

Een groep vooraanstaande mannen uit Quraish bezocht Abu Talib en vertelden hem: ,,De zoon van uw broer heeft onze goden beledigd, keurt onze religie af, maakt onze dromen belachelijk en laat onze vaders dwalen. U houdt hem tegen of u laat ons dit oplossen. U bent het zelf ook niet helemaal met hem eens, dus dan bent u ook meteen van hem af”.
Abu Talib sprak zachtaardig tegen hen en wist hen op een vriendelijke manier weg te krijgen. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, ging hierna gewoon door met het verkondigen van de religie van Allah, de Verhevene, en de mensen op te roepen hem te volgen.

De waarschuwing en bedreiging van Quraish aan het adres van Abu Talib

De mensen van Quraish konden het niet lang volhouden toen zij merkten dat de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, gewoon doorging met het verkondigen van zijn boodschap. Zij begonnen steeds vaker daarover onderling te spreken. Het was duidelijk dat ze hem verafschuwden en op een gegeven moment besloten ze om naar Abu Talib te gaan. Ze zeiden tegen hem: ,,Abu Talib, u bent een oude heer met aanzien en een verheven positie temidden van ons.Wij hebben al eerder met u over de zoon van uw broer gesproken en gezegd dat u hem moest tegenhouden. Dat heeft u niet gedaan. Wij hebben geen geduld meer wanneer hij onze ouders beledigt, onze dromen belachelijk maakt en onze goden afkeurt. U houdt hem tegen of wij keren ons tegen jullie allebei, totdat een van beide partijen eraan gaat”. Zij zijn daarna vertrokken.

Deze dreigende waarschuwing kwam hard aan bij Abu Talib. Hij riep de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, bij zich en vertelde hem wat zij hadden gezegd. Abu Talib zei:,,Bespaar jezelf en mij, laat me niet meer verdragen dan dat ik aankan”. Toen de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, zijn zwakheid merkte, zei hij: ,,Oom, ik zweer bij Allah als zij de zon in mijn rechterhand en de maan in mijn linkerhand hadden gelegd om dit op te geven, dan had ik het niet gedaan. Niet eerder dan dat de verkondiging voltooid is of dat ik zal sterven”. Daarna werd hij verdrietig en huilde hij. Abu Talib voelde mededogen in zijn hart en loyaliteit te opzichte van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, en zei: ,,Ga, zoon van mijn broer. Zeg wat je wilt want ik laat je nooit in de steek”

Een vreemd voorstel van Quraish aan Abu Talib

Het werd voor de mensen uit Quraish duidelijk dat hun waarschuwingen geen effect hadden en dat de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, gewoon door ging met zijn verkondiging; dit met de steun van Abu Talib, die blijkbaar bereid was om hen te verlaten en hen als vijand te hebben door zijn broer’s zoon te steunen.

Zij hebben lang hierover overleg gevoerd totdat zij een tegen- voorstel konden doen. Zij kwamen bijeen bij Abu Talib en namen Amarah, de zoon van Alwalid, mee. Deze was een heer onder de jongeren en de mooiste jongeman in Quraish. Zij zeiden:,,Abu Talib, neem deze jongeman als zoon, u hebt dan zijn verstand, zijn bescherming en hij is van u. Als u ons daarvoor de zoon van uw broer geeft, dan zullen wij hem vermoorden. Hij heeft uw religie en die van uw ouders verlaten, uw volk verdeeld en hun dromen belachelijk gemaakt. Het is dan een man voor een andere man”. Abu Talib zei: ,,Ik zweer bij Allah dat het afschuwelijk is wat jullie vragen, jullie geven mij je zoon zodat ik hem kan voeden in ruil voor mijn zoon die jullie dan zullen vermoorden? Bij Allah, dit zal nooit gebeuren.”

Geweldpleging tegen de Profeet (v.z.m.h.)

De mensen van Quraish werden wanhopig nadat zij de strijd hadden verloren en hadden gemerkt dat de waarschuwingen en bedreigingen niets hadden geholpen. Toen begonnen zij geweld te gebruiken tegen volgelingen van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, en voerden ze de martelingen en mishandeingen tegen de moslims op. Omdat de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, een hoogstaand en een respectabel persoon was, hebben alleen de vooraanstaanden van Quraish geweld tegen hem gepleegd. De gewone mensen durfden dat niet.

Abu Lahab, Alhakam Ibn Abil’aas Ibn Umayah, U’qbah Ibn Abi-Mu’it, U’day Ibn Hamraa’ At-thaqafi en Ibn Al’asdaa’ Alhathli waren de buren van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, en vielen hem lastig in zijn woning. Een van hen gooide de ingewanden van een schaap op hem tijdens zijn gebed of in zijn kookpot als die vol zat. Als zij dit deden pakte hij de ingewanden, liep naar buiten en riep: ,Oh mensen van Beni Abd-Munaf, is dit de manier hoe je met je buren omgaat?” en gooide het op de grond.

Umayah Ibn Khalaf beledigde en provoceerde hem in het openbaar, zodra hij hem zag. Zijn broer, Ubay Ibn Khalaf, intimideerde de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, en zei: ,,Ik heb een paard dat ik elke dag goed voed en ik zal het gebruiken om jou te vermoorden”. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, antwoordde hem toen: ,,Nee, ik zal jou vermoorden”. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, heeft hem ook inderdaad vermoord tijdens de Uhud-strijd. Ubay heeft een keer oude beenderen gepakt, ze verfijnd en tegen het gezicht van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, gegooid. U’qbah Ibn Abi-Mu’it ging naast de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, zitten om naar hem te luisteren. Ubay, die goed bevriend was met U’ qbah werd hiervan op de hoogte gesteld. Hij nam het zijn vriend erg kwalijk en vroeg hem vervolgens om op het gezicht van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, te spugen, waarop hij dat heeft gedaan. Abu Lahab heeft hem op de eerste dag dat hij de boodschap had verkondigd voor vijand verklaard en hem ook lastiggevallen.

De zonen van Abu Lahab, U’tbah en U’taibah, waren getrouwd met de dochters van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, Ruqayah en Oum Kalthoem. Abu Lahab verzocht zijn zonen de dochters van Mohammed af te stoten anders zou hij afstand van hen nemen als vader. Zijn vrouw zei tegen hen: ,,Stoot ze af want ze zijn bekeerd”. De twee zonen hebben dat ook gedaan.

De vrouw van Abu Lahab, Arwah Oum Djamil, de dochter van Harb, was een groot vijand van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, en zijn verkondiging. Zij bracht takken waar prikkels aanzaten en gooide die ’s nachts op de weg van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, zodat hij en zijn metgezellen verwond zouden raken.

Zij hoorde van de openbaring over haar en haar man Abu Lahab; ‘Vernietigd zijn de handen van Abu Lahab’ en ging met een hand vol stenen op zoek naar de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, terwijl hij samen met Abu Bakr bij de Ka’bah zat. Ze zei: ,,Waar is je kameraad? Ik heb gehoord dat hij mij hoont. Als ik hem zie gooi ik met deze stenen naar zijn mond. Bovendien ben ik ook een dichteres”. Ze zei:,,Wij zijn deze belediger ongehoorzaam, weigeren zijn verzoek en verafschuwen zijn religie”.

Ze vertrok nadat ze dit gedicht had gezegd. Abu Bakr vroeg: ,,Gezant van Allah, heeft ze jou niet gezien?” De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, antwoordde: ,,Nee, Allah heeft haar gezichtsvermogen afgenomen”. De mensen van Quraish gebruikten onder andere om de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, lastig te vallen, de term “muthammam”, d.w.z. ‘degene die beledigd wordt’ in plaats van “moehammad” hetgeen betekent ‘degene waarover met lof wordt gesproken’. Allah, de Verhevene, zorgde dat het geen invloed op hem had want hoe vaker ze het zeiden hoe vaker met lof over hem werd gesproken.

Alakhnas, de zoon van Shariq At-thaqafi beledigde ook de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem. Maar het leek alsof Abu Djahl de leiding had over het tegenhouden van de verkondiging van de boodschap. Hij beledigde de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, met woorden en hield hem tegen bij het verrichten van het gebed en was trots over wat hij allemaal deed. Hij ging maar door totdat het de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, te veel werd nadat hij hem had bedreigd toen hij hem zag bidden. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, greep hem bij zijn keel, schudde hem heen en weer en zei: ‘Wee jou, wee en nogmaals wee jou, wee’. Hij zei: “Bedreig je me, Mohammed?” Bij Allah, je bent nergens tot in staat en jouw god ook niet. Ik ben de meest aanzienlijke die tussen deze twee bergen heeft gelopen.

Abu Djahl vroeg zijn vrienden of zij de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, wilden zien met zijn gezicht gedrukt op de grond. ‘Jazeker’ antwoordden zij. Hij zei: “Bij Al-laat en Al’uzza, als ik hem zie trap ik op zijn nek en druk ik zijn gezicht tegen de grond”. Hij naderde de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, toen hij aan het bidden was omdat te doen. Zijn vrienden reageerden verbaasd toen hij zich terug begon te trekken en zijn handen bewoog alsof hij iets wilde tegenhouden. Zij vroegen hem: “Wat is er aan de hand Abulhakam?”. Hij zei: “Er is tussen hem en mij een loopgraaf van vuur, angst en vleugels’. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, zei: ‘Als hij dichter bij mij was gekomen, hadden de engelen hem weggesleurd”.

Dezelfde tegenspoed had U’qbah Ibn Abi-Mu’it. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, was op een dag aan het bidden bij de Ka’bah, terwijl Abu Djahl samen met een aantal vrienden daar zat. Zij zeiden tegen elkaar: ‘Wie van jullie pakt de ingewanden van de dieren van ‘die en die stam’ en legt deze op de rug van Mohammed zodra hij neerknielt? De meest verdoemde onder hen U’qbah Ibn Abi-Mu’it heeft ze gepakt en heeft gewacht totdat de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, neerknielde. Daarop legde hij ze tussen de schouders van de profeet.

Zij begonnen te lachen en elkaar heen en weer te duwen, terwijl hij nog in de neerkniel-positie zat met zijn hoofd op de grond. Zo zat hij totdat zijn dochter Fatima kwam en het weghaalde tussen zijn schouders. Hij ging rechtop zitten en zei: ‘Oh Allah, neemt U het op tegen Quraish’. Dat kwam zwaar bij hen aan omdat zij geloofden dat een aanroeping in Mekka altijd wordt verhoord. Daarna heeft hij hen bij naam genoemd; ‘Oh Allah, neemt U het op tegen die en die….’. Zij werden allen vermoord tijdens de Badr-strijd.

Vijf personen beledigden de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, het meest: Alwalied Ibn Almoeghirah Almakhzoemi, Alaswad Ibn Abd-Yaghoeth Az-Zahri, Abu Zum’ah Alaswad Ibn Abdul-muttalib Alasadi, Alhaarith Ibn Qais Alkhuza’ie en Al’aas Ibn Waïl As-Sahmi. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, werd op de hoogte gesteld dat hij beschermd zou worden tegen hun kwaad: ”

Voorwaar, Wij hebben jou beschermd (tegen het kwaad) van de spotters” (Surah 15: Ayah 95).

Daarna is een ieder van hen door een onheil getroffen dat voor de anderen een teken was. Alwalied was een paar jaar hiervoor door een pijl in zijn hoofd geraakt maar het was niet ernstig. De engel Jibriel heeft het litteken aangewezen waarna het alleen maar erger werd, totdat hij een paar jaar later eraan stierf.

Nadat Jibriel naar het hoofd van Alaswad Ibn Abd-Yaghoeth Al’ansi had gewezen, kreeg hij verwondingen aan zijn hoofd waaraan hij later ook overleed. Ook is er over hem verteld dat zijn lichaam werd vergiftigd of dat Jibriel naar zijn buik wees, waarna zijn buik opzwelde en hij hieraan dood ging.

De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, kreeg erg veel last van Alaswad Ibn Abdulmuttalib. De profeet deed een verzoek tegen hem, waarbij hij zei: ‘Oh Allah, maak hem blind en laat hem zijn kinderen verliezen’. Jibriel gooide hem met een prikkel in zijn gezicht waarna hij blind werd en werpte iets op zijn zoon waarna die dood is gegaan. Alhaarith Ibn Qais kreeg een kwaal aan zijn buik totdat hij zijn ontlasting via zijn mond kreeg. Kort daarop is hij dood gegaan.

Al’aas Ibn Waïl heeft op een beestje “shibraqah” genoemd gezeten, waarbij een stekel daarvan in zijn voet terechtkwam en raakte vergiftigd tot in zijn hoofd. Hij is vervolgens daaraan dood gegaan.

Dit is de samenvatting van wat de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem en de moslims onder de Quraishieten allemaal hebben meegemaakt, na de verkondiging van de boodschap in het openbaar. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, heeft de volgende twee stappen ondernomen gedurende deze zware periode.

Het huis van Al’arqam

De eerste stap was het huis van Al’arqam Ibn Abi-l’arqam Almakhzoemi, tot centrum te maken van verdere verkondiging, aanbidding van Allah en de vorming van de moslims. Het bevond zich bij As-safa, ver uit het oogbereik van de tirannen. Daar vergaderde hij in het geheim met zijn metgezellen, las voor uit de Koran aan hen, reinigde hun zielen en leerde hen wijsheden uit het boek. Hiermee heeft de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, zijn metgezellen veel ellende bespaard van de openbare bijeenkomsten. Hij zelf, Allah’s zegen en vrede zij met hem, verrichtte zijn gebed en verkondigde zijn boodschap echter wel in het openbaar waar de afgodendienaars ook bij waren. Ondanks het onrecht dat hem werd aangedaan, de geweldpleging en de bespottingen die hem ten deel vielen. Allah, de Verhevene, wilde dat Zijn boodschap iedereen zou bereiken; degenen die reeds geloven en degenen die niet in geloven. Mensen hebben dan geen excuses meer na de verkondiging. Op de opstandingsdag kan men dan ook niet zeggen: ‘Er is tot ons geen verkondiger van verheugende tijdingen en een waarschuwer gekomen’.

De marteling van de moslims:

Zij hebben de moslims op verschillende wijzen gemarteld, soms op een beestachtige en een gruwelijke manier. Hieronder een aantal voorbeelden.

  • Bilal Ibn Rabah, moge Allah met hem tevreden zijn, was de slaaf van Umayah, de zoon van Khalaf, Aldjamhi. Umayah knoopte een touw om de nek van Bilal zodat de kinderen met hem konden spelen. Bilal zei echter: “ahad, ahad” d.w.z. “er is maar één God”. Hij bracht hem ook in de middag naar buiten, legde hem op de grond bedekt met heet zand en steen. Hij gaf opdracht om een gote steen op de borst van Bilal te leggen, en hij zei tegen hem: ,,Zo blijf je liggen totdat je dood gaat tenzij je niet meer in Mohammed gelooft maar in Al-laat en Al’uzza aanbidt”. Maar Bilal bleef zeggen: “ahad, ahad”. Toen Abu Bakr, moge Allah met tevreden zijn, op een dag langskwam heeft hij Bilal vrijgekocht. 
  • Zanira was een Romeinse slavin die de Islam aanhing. Ze werd gemarteld met als gevolg dat ze blind werd; men beweerde toen dat dat het werk van Al-laat en Al’uzza was. Zij antwoordde: ,,Voorwaar, dat is het niet. Dit is de wil van Allah, hij zal het genezen als hij dat wil”. De volgende ochtend kon ze weer zien. De inwoners van Quraish beweerden toen dat het door de magie van Mohammed kwam. 
  • Onder de slavinnen die zich tot de Islam bekeerden en gemarteld zijn, behoren ook An-nahdiyah en haar dochter. Zij waren het bezit van een vrouw uit Beni Abde-daar.
    Abu Bakr, moge Allah met hem tevreden zijn, heeft al deze slavinnen vrijgekocht zoals hij dat deed bij Bilal, Aamir Ibn Fahirah en Abu Fakiehah. Zijn vader Abu Quhafah, nam hem dat erg kwalijk en zei: ,,Ik zie jou alleen de zwakken vrijkopen. Als je nou eens sterke mannen vrijkoopt, dan beschermen ze je nog”. Hij zei:,,Ik doe dat omwille van Allah’s tevredenheid”. Toen heeft Allah, de Verhevene, verzen uit de Koran neergezonden waar Hij hem verheerlijkt en zijn vijanden beledigt:

“Maar degenen die (Allah) vrezen zal daar ver van gehouden worden. Degene die van zijn bezit geeft om zich te reinigen. En niet om voor een gunst aan iemand beloond te worden. Maar om het welbehagen van zijn Heer, de Verhevene, te zoeken. En hij zal zeker tevreden zijn.” (Surah 92:Ayah 14, 21).

Met de laatste wordt Abu Bakr bedoeld, moge Allah met hem tevreden zijn, en ook degenen die vrijgekocht zijn en alle andere metgezellen van de profeet, Allah’s zegen vrede zij met hem.

De vader en de moeder van Ammar Ibn Yaasir zijn ook mishandeld en gemarteld, moge Allah met hen tevreden zijn. Zij waren bondgenoten van Beni Makhzoem met Abu Djahl als hoofd van de stam. Zij werden naar Alabtah gebracht zodra de grond heet genoeg was geworden en werden gemarteld. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, liep langs en zei: “Familieleden van Yaasir, volhard want jullie ontmoeting is in het paradijs. Oh Allah, vergeef de familieleden van Yaasir.”

Yaasir, de vader van Ammar (zijn hele naam is Yaasir Ibn Ammar Ibn Malik Al’ansi Almathhadji) is door marteling om het leven gekomen. De moeder van Ammar (Sumayah, dochter van Khayat en de slavin van Abu Huthaifah Almakhzoemi) was een oude zwakke vrouw. Abu Djahl stak haar met een pijl in haar vagina waarna ze stierf. Daarmee werd zij de eerste martelaar in de Islam.

Ammar kon op een gegeven moment de martelingen niet meer verdragen; de afgodendienaars dwongen hem de ene keer om een harnas aan te trekken als het erg warm was, de andere keer legden ze een grote en zware steen op zijn borst en weer een andere keer stopten ze zijn hoofd onder water net zolang totdat hij bepaalde dingen zei die zij wilden horen. Maar in zijn hart hield hij stevig vast aan zijn geloof. Allah, deVerhevene, heeft naar aanleiding hiervan de volgende verzen neergzonden:

“Wie aan Allah ongelovig is na geloofd te hebben, behalve wie gedwongen is terwijl zijn hart in het geloof tot rust gekomen was, maar (voor) wie die zijn hart voor het ongeloof openstelde: voor hem is er de toorn van Allah en voor hem is er een geweldige bestraffing.” (Surah 16: 106)

Abu Bakr As-siddieq en Talhah Ibn U’baidillah werdenlastiggevallen door Nawfal Ibn Khuwailid Al’adwi. Volgens sommige overleveringen werden zij ook door Othman Ibn U’baidillah (de broer van Talhah) met een touw vastgebonden, zodat zij niet konden bidden en hun religie uitoefenen. Zij weigerden zich echter te onderwerpen, hebben zich bevrijd en zijn gaan bidden. Zij werden “alqarienayn” genoemd, d.w.z. kameraden, omdat zij eens aan elkaar werden vastgebonden.

Elke keer als Abu Djahl te horen kreeg dat er iemand van de vooraanstaanden zich tot de Islam had bekeerd maakte hij hem te schande, verweet hem van alles en bedreigde dat zijn vermogen en aanzien enorme schade zouden lopen. Anders was zijn reactie als de pas bekeerde een zwak iemand was; hij sloeg hem en zette anderen aan dat ook te doen. Dit was het geval bij iedereen die de Islam omhelsde. Deze aanvallen vonden plaats tegen de zwakken onder de moslims maar soms ook tegen anderen. Met de vooraanstaanden en hoog-geplaatsten die zich tot de Islam bekeerden, werd wel rekening gehouden. Ze konden alleen door degenen die een gelijke positie hadden worden lastigvallen met de nodige voorzichtigheid.

 

Check Also

Hoe prees de profeet Allah?

Hoe prees de profeet Allah? 266. ‘Abdoellah ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hen zijn) heeft …