Bij het opkomen uit de Roekoe houding
38. Allah verhoort hem, die Hem looft. [1].
“سَمِـعَ اللهُ لِمَـنْ حَمِـدَه.”
” Sami’a llaahoe liemen h’amiedah”.
39. Onze Heer, alle lof zij U, overvloedige, goede en gezegende lof. [2].
“رَبَّنـا وَلَكَ الحَمْـدُ حَمْـداً كَثـيراً طَيِّـباً مُـبارَكاً فيه.”
“Rabbana wa laka l-h’amd, h’amdan kathieran tayyieban moebaarakan fieh”.
40. De hemelen en de aarde en wat tussen hen ligt zijn gevuld, en wat U nog meer wilt, is gevuld. Mensen van lof en majesteit, verkondigen de waarheid wat de dienaar heeft gezegd -we zijn allen Uw dienaren. O Allah, er is niemand die weerhoudt hetgeen wat u geeft, en niemand kan geven wat U weigert. Er is niemand die gunsten kan verlenen behalve U de Almachtige. [2].
“مِلْءَ السَّمـواتِ وَمِلْءَ الأَرْض ، وَما بَيْـنَهُمـا ، وَمِلْءَ ما شِئْـتَ مِنْ شَيءٍ بَعْـدْ. أَهـلَ الثَّـناءِ وَالمَجـدْ ، أََحَـقُّ ما قالَ العَبْـد ، وَكُلُّـنا لَكَ عَـبدْ. اللّهُـمَّ لا مانِعَ لِما أَعْطَـيْت ، وَلا مُعْطِـيَ لِما مَنَـعْت ، وَلا يَنْفَـعُ ذا الجَـدِّ مِنْـكَ الجَـد.”
“Miel-a ssamaawaatie wa miel-a l-ardie wa ma baynahoema, wa miel-a ma shie-ta min shai-ien ba’d. Ahla tthanaa-ie koelloena laka ‘abdoen. Allaahoemma la mani’a liema mana’ta, wa la yanfa’oe dhal djaddie minka l-djad”.
[1] Al-Boekhaarie, uit Al-‘Asqalaanie, Fath’ Al-Baarie 2/282.
[2] Al-Boekhaarie, uit Al-‘Asqalaanie, Fath’ Al-Baarie 2/284.
[3] Moesliem 1/346.