Bij het verbreken van het vasten
176. De dorst is verdwenen, de aders zijn vochtig geworden en de beloning is vastgelegd met de wil van Allah. [1].
“ذَهَبَ الضَّمَأُ وَ ابْتَلَّتِ الْعُرُوقُ, وَ ثَبَتَ الأَجْرُ إِنْ شَاءَ اللهُ.”
“Dha-haba addhama-oe wabtallatie l-‘oerooqoe, wa thabata al-adjroe ien shaa-a Allah”
177. O Allah, ik vraag bij Uw genade dat alles omvat, om mij te vergeven. [2].
“اللَّهُمَّ إِنِّي أَسْأَلُكَ بِرَحْمَتِكَ الَّتِي وَسِعَتْ كُلَّ شَيْءٍ أَنْ تَغْفِرَ لِي.”
“Allaahoemma iennie as-aloeka bierah’matieka allatie wasi’at koella shay-ien an taghfiera lie”
[1] Aboe Daawoed 2/306. Zie ook Al-Albaanie, Sah’ih’ Al-Djaami’ As-Saghir 4/209.
[2] Ibn Maadjah 1/557, zie ook Al-H’aafidh commentaar van An-Nawawi, Kietaboe l-adhkaar 4/342.