vrijdag , november 22 2024
Home | Artikelen | Bij het waken van de slaap

Bij het waken van de slaap

Bij het waken van de slaap

1. Alle lof behoort toe aan Allah die ons tot leven brengt nadat Hij ons heeft doen sterven en tot Hem is de terugkeer. [1].

“الْحَمْـدُ لِلّهِ الَّذِي أَحْـيَانَا بَعْـدَ مَا أَمَاتَـنَا وَإليْهِ النُّـشُور.”

  “Alh’amdoe liellaahie lladhie ah’yaana ba’ada maa amaatana wa ilayhie nnoeshoeer”.

  2. Er is geen god dan Allah, de Enige, Die geen andere goden naast Zich heeft, tot Hem behoort de koningkrijk, en alle lof behoort Hem toe, en Hij heeft macht over alle zaken. Geprezen is Allah, alle lof behoort aan Allah, er is geen God buiten Allah en Allah is Groot. Er is geen macht en geen kracht behalve door Allah’s verlof, de Verhevene, de Machtige. Mijn Heer, vergeef me. [2].

“لاَ إلَهَ إلاّ اللّهُ وَحْـدَهُ لاَ شَـريكَ لَهُ، لَهُ المُلـكُ ولَهُ الحَمـدُ، وهُوَ عَلى كًلّ شَيءٍ قَدير، سُـبْحَانَ اللهِ، والحَمْـدُ لله ، ولاَ إلَهَ إلاّ اللهُ واللهُ أكبَر، وَلاَ حَولَ وَلاَ قُوّة إلاّ باللّهِ العَليّ العَظيم, رَبِّ اغْفرْ

  “La ielaaha iella llaahoe wah’dahoe laa sharieka lahoe, lahoe lmoelkoe wa lahoe lhamdoe, wa Hoewa ‘ala koellie shay-ien Qadier. Soebh’ana llaahie, walh’amdoe liellaahie, wa laa ielaaha iella llaahoe wa llaahoe Akbar, wa la h’awla wa laa Qoewwata iella biellaahie l’alieyyie la’dhziem, Rabbie ghfierlie”.

  3. Alle lof behoort toe aan Allah, die kracht gaf aan mijn lichaam, mijn ziel naar mij terugbracht en mij toestond Hem te gedenken. [3].

“الْحَمْدُ للهِ الّذِي عَافَاني في جَسَدي وَرَدّ عَليَّ رُوحِي وَأَذِنَ لِي بِذِكْرِه.”

  “Alh’amdoe liellaahie lladhie ‘aafaanie fie djasadie, wa radda ‘alayya roeh’ie, wa adhina lie bidhiekrieh”.

 

  4.   “Voorwaar, in de schepping van de hemelen en de aarde en in het afwisselen van de nacht en de dag zijn zeker Tekenen voor bezitters van begrip. Degenen die Allah gedenken terwijl zij staan en zitten en op hun zij liggen en nadenken over de schepping van de hemelen en de aarde, (zeggend:) “Onze Heer, U heeft dit (alles) niet voor niets geschapen, glorie zij U, bescherm ons dus tegen de bestraffing van de Hel. Onze Heer, voorwaar, U bent degene die iemand de Hel binnenleidt, U heeft hem dan waarlijk vernederd. En voor de onrechtvaardigen zullen er geen helpers zijn. Onze Heer, voorwaar, wij hebben een oproeper gehoord die oproept tot geloof: ‘Gelooft in jullie Heer,’ dus geloven wij. Onze Heer, vergeef ons onze zonden en wis onze fouten uit en neem ons leven met (dat van) de vromen. Onze Heer, schenk ons wat U aan Uw Boodschappers beloofd hebt en verneder ons niet op de Dag der Opstanding. Voorwaar, U verbreekt de belofte niet.” En hun Heer heeft hun (smeekbede) verhoord (zeggend:) “Voorwaar, Ik doe het werk van de werkenden van jullie niet verloren gaan, of het nu man of vrouw is, jullie komen uit elkaar voort. Zij die uitgeweken zijn en uit hun huizen verdreven werden, en die leden op Mijn Weg, en zij (die) doodden en gedood werden: Ik zal hun fouten zeker uitwissen en hen in de Tuinen (het Paradijs) binnenleiden, waaronder door de rivieren stromen, als een beloning van bij Allah. En Allah, bij Hem is de goede beloning.” Laat je niet verleiden door het (genietend) rondgaan van degenen die ongelovig zijn in het land. (Het zijn slechts) kleine genietingen, en vervolgens is hun verblijfplaats de Hel, dat is de slechtste verblijfplaats. Maar degenen die hun Heer vrezen, voor hen zijn er de Tuinen (het Paradijs) waaronder door de rivieren stromen, zij zijn daarin eeuwig levenden, een ontvangst van Allah. En dat wat van Allah komt is beter voor de vromen. En voorwaar, er zijn er onder de Lieden van de Schrift die zeker in Allah geloven en in wat aan jullie geopenbaard is en in wat aan hen geopenbaard is, terwijl zij nederig tegenover Allah zijn, zij ruilen de verzen van Allah niet in voor een geringe prijs: zij zijn degenen voor wie hun beloning bij hun Heer is. Voorwaar, Allah is snel met de afrekening. O jullie die geloven, weest geduldig, en weest standvastig, sluit de rijen en vreest Allah. Hopelijk zullen jullie welslagen.” [4].

 

  



 

  Ienna fie khalqi ssamaawaatie wa l-ardie wakhtilaafie llaylie wa nnahaarie la-aayaatien lie-oeli l-albaab. Alladhiena yadhkoeroena llaaha qieyaaman wa qoe’oodan wa ‘ala djoenoebiehiem wa yatafakkaroena fie khalqie ssamaawaatie wa l-ardie Rabbanaa ma khalaqta haadha baatielan soebh’aanaka faqiena ‘adhaaba nnaar. Rabbana innaka men toedkhielie nnaara faqad akhzaytah wa maa lidhzaliemiena mien ansaar. Rabbana iennana sami’na moenaa-din yoenaadie liel iemaanie an aaminoe bierabbikoem fa-aamanna, Rabbana faghfier lanaa dhoenoebana wa kaffier ‘anna sayyie-aatiena wa tawaffanaa ma’a l-abraar. Rabbana wa aatiena maa wa’adtana ‘ala roesoelieka wa laa toekhziena yawma lqieyaamah, innaka la toekhlifoe lmie’aad. Fastadjaaba lahoem rabboehoem annie laa odiee’oe ‘amala ‘aamielien mienkoem mien dhakarien aw oentha, ba’doekoem mien ba’d, fal-ladhiena haadjaroe wa oekhridjoe mien dieyaariehiem wa oedhoe fie sabieelie wa qaataloe wa qoetieloe la oekaffieranna ‘anhoem sayyie-aatiehiem wa la odkhielannahoem djannaatien tadjrie mien tah’tieha l-anhaaroe thawaaban mien ‘iendie llaah, wallahoe ‘iendahoe hoesnoe tthawaab. Laa yaghoerrannaka taqalloeboe lladhiena kafaroe fie lbielaad. Mataa’oen qalieloen thoemma mae-waahoem djahannamoe, wa bie-sa lmiehaad. Laakinie lladhiena ttaqqaw Rabbahoem lahoem djannaatien tadjrie mien tah’tieha l-anhaaroe khaaliedhiena fieha noezoelan mien iendie llaah, wa maa ‘ienda llaahi khayroen liel abraar. Wa ienna mien ahlie lkietaabie leman yoe-minoe biellaahie wa maa oenziela ielaykoem wa maa oenziela ielayhiem khashie’iena liellaahie la yashtaroena bie aayatie llaahie thamanan qaliela. Oelaa-يeka lahoem adjroehoem ‘ienda rabbiehiem, inna llaaha sarie’oe lh’iesaab. Yaa ayyoeha lladhiena aamanoe sbieroe wa saabieroe wa raabiethoe wattaqoe llaaha la’allakoem toeflieh’oen”.

 

 


  [1] Aboe Daawoed 4/264, Ahmad 2/389, Zie ook Sah’ih’ Al-Djaami’ 5/176.

  [2] Al-Boekhaarie, uit Al-‘Asqalaanie, Fath’ Al-Baarie 11/113, Moesliem 4/2083.

  [3] “Eenieder die dit zegt zal worden vergeven en als hij Allah smeekt, zal zijn gebed worden verhoord; als hij de rituele wassing doet en bidt, zal zijn gebed worden aanvaard.” (Al-Boekhaarie, uit Al-‘Asqalaanie, Fath’ Al-Baarie 3/39, tussen anderen. De bewoordingen zijn van Ibn Maadjah 2/335).

   

[4] Soerat Aal-iemraan aya 190-200 ; Al-Boekhaarie, uit Al-‘Asqalaanie, Fath’ Al-Baari 8/237, Moesliem 1/530.

Check Also

Hoe prees de profeet Allah?

Hoe prees de profeet Allah? 266. ‘Abdoellah ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden met hen zijn) heeft …