De bekering van Hamzah
Abu Djahl liep op een dag langs de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, bij As-safa en beledigde hem. Hij zou de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, zelfs met een steen tegen zijn hoofd hebben geslagen waarna hij ernstig bloedde. Abu Djahl vertrok daarna naar een gezelschap van Quraish bij de Ka’bah en nam plaats temidden van hen. Een slavin van Abdullah Ibn Djad’aan zag het allemaal gebeuren vanuit een woning bij As-safa. Na een poosje kwam Hamzah terug van de jacht en pakte meteen een boog, toen zij hem het verhaal vertelde. Hamzah ging op zoeknaar Abu Djahl totdat hij hem vond en zei tegen hem: “Jij! beledig jij de zoon van mijn broer terwijl ik een aanhanger ben van zijn religie?”
en hij sloeg hem met zijn boog zodat het een flinke wond bij Abu Djahl achterliet. De stammen Beni Makhzoem en Beni Haashim, waartoe Abu Djahl behoorde, reageerden woedend, maar Abu Djahl zei tegen hen: “Laat Abu A’marah (Hamzah) maar met rust want ik heb de zoon van zijn broer inderdaad vreselijk beledigd”.
De bekering van Hamzah tot de Islam was meer een kwestie van hoogmoed. Het was alsof hij het niet echt meende toen hij het gezegd had. Maar Allah heeft later zijn hart echt opengesteld voor de Islam. Hij was de meest trotse jongeman van Quraish, de sterkste zodat hij “asadullah” d.w.z. “de leeuw van Allah” werd genoemd. Hij werd moslim in de maand Thil-hidjah van het jaar 6 na het gezantschap.