De gehele isolatie en het uitwijzingsbevel
De afgodendienaars van Quraish raakten meer en meer in verwarring nadat al hun pogingen om de verkondiging van de boodschap tegen te houden, mislukt waren en het in de gaten kregen dat Beni Haashim en Beni Almuttalib vastbesloten waren de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, te beschermen ondanks alle gevolgen. Zij kwamen bijeen op een terrein van Beni Kinanah om de situatie te bestuderen en tot een nadeer besluit te komen. Na lang te hebben beraadslaagd, kwamen ze tot een misdadig besluit waarover zij het allemaal eens waren; zij zouden geen huwelijken sluiten met mensen uit Beni Haashim en Beni Almuttalib, geen handel met ze drijven, niet langer gezamenlijk met ze zitten of zich met hen op een plek bevinden, hun huizen niet betreden, niet met ze praten, geen verzoeningsverzoek van ze accepteren en geen genade met ze hebben totdat zij de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, aan hen zouden uitleveren zodat zij hem zouden kunnen vermoorden.
Zij sloten een akkoord hierover en stelden dat vast in een verklaring dat zij binnen de Ka’bah ophingen. Baghid Ibn A’amir Ibn Haashim had deze overeenkomst geschreven. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, verwenste hem waarna een paar vingers van zijn hand verlamd raakten.
De gelovigen en de ongelovigen onder Beni Haashim en Beni Almuttalibverzamelden zich daarna op een domein van Abu Talib behalve Abu Lahab. Ze waren alles ontnomen en het was de handelaren verboden om aan hen goederen te verkopen. Zij waren er slecht aan toe en hebben zelfs bladeren van bomen gegeten. Het werd steeds erger, de stemmen van kinderen en vrouwen waren te horen door de honger. Er bereikte hen niets in het openbaar. In het geheim bracht Hakim Ibn Hizam tarwe naar zijn tante Khadija, moge Allah met haar tevreden zijn. Zij verlieten hun plaats alleen gedurende de gewijde maanden “alash’hur alhurum”. Op deze manier konden ze goederen kopen van de karavanen die van buitenaf Mekka kwamen, alleen verhoogden de bewoners van Mekka die prijzen zodat zij ze niet konden betalen.
De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, ging ondanks dit gewoon door met de verkondiging van zijn boodschap vooral gedurende de bedevaartsdagen, wanneer alle Arabische stammen naar Mekka kwamen.
De vernietiging van het verdrag en het opheffen van het uitwijzingsbevel
Ongeveer drie jaar later en volgens de voorbeschikking van Allah, de Verhevene, kwam deze vijandigheid ten einde. Allah heeft de harten van vijf vooraanstaanden van Quraish bewerkt om het verdrag te vernietigen en het uitwijzingsbevel op te heffen. Ook stuurde Hij een insect “al’aradah” dat alles wat op het blad was geschreven heeft opgevreten, behalve de tekst over het gedenken van Allah, de Verhevene.
Deze vooraanstaanden van Quraish waren: Hishaam Ibn Amr Ibn Alhaarith uit Beni Aamir Ibn Lu’ay; Hishaam benaderde Zuhair Ibn Abi Umayah Almakhzoemi, de zoon van A’atikah, tante van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem; daarna benaderde Hishaam Almut’im Ibn U’day, Abi Albuhturi Ibn Hishaam en Zum’ah Ibn Al’aswad en herinnerde hen aan de bloedverwantschap onder hen, verweet hen dat zij instemden met de ongerechtigheid en moedigde hen aan om het verdrag te vernietigen. Zij verzamelden zich bij Khatm Alhudjun en bedachten een plan om het verdrag te vernietigen.
De volgende ochtend kwam Zuhair naar de gewijde moskee. De mensen van Quraish waren ook aanwezig. Hij liep rond de Ka’bah en sprak de aanwezigen toe: ,,O bewoners van Mekka, wij eten voedsel en dragen kleren terwijl Beni Haashim en Beni Almuttalib uitgeput zijn. Ze verkopen niets en kunnen niets kopen. Ik ga niet zitten voordat dit onrechtvaardige verdrag wordt versheurd”.
Abu Djahl reageerde: ,,Niet waar. Bij Allah, het zal niet verscheurd worden”. Toen zei Zum’ah: ,,Wel waar. Wij waren het helemaal niet eens toen het geschreven werd”. Abul-buhturi voegde eraan: ,,Zum’ah heeft gelijk, wij accepteren de inhoud daarvan niet en werken daaraan niet langer mee.” Almu’tim Ibn U’day zei toen: ,,Jullie hebben gelijk en wie anders zegt vertelt de onwaarheid. Wij zoeken onze toevlucht bij Allah en hebben verder niks met de inhoud daarvan te maken”. Hishaam Ibn Amr steunde hem ook. Abu Djahl zei toen: ,,Dit is allemaal op een nacht geregeld en jullie hebben je elders hierover beraad”. Abu Talib zat in een hoek van de moskee. Hij kwam om hen te vertellen dat de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, hem had verteld dat Allah, de Verhevene, een insect zou sturen dat het verdrag zou opvreten, behalve de delen waarover Allah stond geschreven. Abu Talib zei: ,,Als hij liegt dan leveren we hem aan jullie uit, anders vernietigen jullie het verdrag dat ons heeft geïsoleerd en onrecht heeft gedaan.” De anderen accepteerden het voorstel. Almut’im stond op om het blad te vernietigen en vond inderdaad het insect dat het blad helemaal had opgevreten behalve waar Allah, de Verhevene, werd genoemd. Dit was een wonder van de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, dat de afgodendienaars hebben gezien, maar toch hielden zij vast aan hun verdorvenheid.
Het uitwijzingsbevel werd hierna opgeheven, waarna de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, en de rest gewoon weer naar buiten konden.
De delegatie van Quraish bij Abu Talib
Na het opheffen van het uitwijzingsbevel ging alles weer zoals voor het uitwijzingsbevel. Het duurde maar een paar maanden of Abu Talib werd erg ziek. Het werd steeds erger, maar hij was dan ook ruim tachtig jaar oud.
De mensen van Quraish wisten al dat hij niet meer zou opstaan. Zij over-legden en zeiden tegen elkaar: ,,Zullen we naar Abu Talib gaan en hem vezoeken de zoon van zijn broer aan ons te leveren want straks overlijdt hij, als Mohammed dan iets overkomt dan schelden de Arabieren ons uit. Zij zullen dan zeggen: ,,Zij hebben gewacht totdat zijn oom overleed en hebben hem daarna pas gegrepen”.” Zij vertrokken naar Abu Talib en verzochten hem alsnog de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, tegen te houden zodat hij hun goden met rust zou laten. Abu Talib riep de profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, bij hem en vertelde hem wat zij wilden. De profeet, Allah’s zegen en vrede zij met hem, zei: ,,O oom, ik heb het slechts over één woord, als zij het uitspreken krijgen ze alle Arabieren achter zich en zullen de niet-Arabieren de “djizyah” aan hen betalen” (een belasting die een niet-moslim die zich binnen de islamitische staat vestigt moet betalen, in ruil voor de bescherming). Zij reageerden verbaasd: ,,Een woord? Tien zelfs, zeg het maar?”. De profeet zei: ,,Er bestaat geen andere god dan Allah”. Zij stonden woedend op en zeiden: “Heeft hij de goden tot één God gemaakt? Voorwaar, dit is zeker een verbazingwekkend iets.”