De opvoeding van de nafs (eigen ik)
Allah heeft ieder mens geschapen met de nafs (eigen-ik). De nafs hebben de keuze gekregen voor het goede of voor het slechte te kiezen. In de Qoraan Soerah ash-Shams staat:
“En bij de nafs en Hij Die hem vervolmaakte in proportie.” (ash-Shams: 7)
De vrijheid die Allah aan de nafs heeft gegeven om voor het goede of voor het slechte te kiezen betekent dus het ontvangen van de beloning of het ontvangen van de straf van Allah op Yaum al-Qiyaamah (de Dag des Oordeels).
“Voorzeker, degene die zijn nafs (eigen ik) reinigt zal slagen (dit betekent gehoorzaamheid en alles dat Allah beval doen, door het ware geloof te volgen en door goede daden te doen).
En voorzeker degene die zijn nafs slecht laat worden faalt (dit betekent ongehoorzaam zijn aan wat Allah heeft bevolen of afgoderij of door slechte daden te doen). (ash-Shams: 9-10)
Zij die succesvol zullen zijn hebben het doel waarom zij zijn geschapen begrepen. Het doel is de ibaadah (aanbidding) voor Allah. Hetgeen hier een negatieve invloed op kan hebben is de nafs. Een moeslim moet aan de ene kant voor de ibaadah en aan de andere kant tegen de slechte invloed van de nafs, hard werken om iedere keer opnieuw niet de slechte invloed van die nafs de overhand te laten krijgen. Een gevolg hiervan is dan dat je je nafs de baas laat zijn over de ibaadah voor Allah , hetgeen weer als gevolg heeft dat je de islaam voor een deel of geheel kan loslaten. Je moet je nafs dwingen de weg van Allah te laten volgen en hiervoor moet je vechten; je moet vechten tegen je nafs. Want als je bij alles makkelijk toegeeft aan je nafs volg je gemakkelijk de doenja (dit leven) en overtreed je maar al te gauw de grenzen van Allah . Vervolgens zul je behoren tot de zondaren, deongelukkigen.
“Dan voor hem die tagha (alle grenzen overschreed in ongeloof, onderdrukking en slechte daden van ongehoorzaam zijn aan Allah). En aan het leven van deze wereld de voorkeur gaf (door het volgen van zijn slechte verlangens en lusten).
Voorzeker zijn bestemming zal het Helle-Vuur zijn.” (an-Naziaat: 37-39)
Aldus kunnen we tot de conclusie komen dat je nafs de oorzaak zal zijn van je uiteindelijke bestemming; goed of slecht.
We moeten dus onze nafs opvoeden. Heel veel moeslims vergeten dit of negeren dit omdat zij denken: Opvoeden doe je bij je kinderen, in het onderwijs, bij je omgeving en noem maar op. Maar je moet beginnen bij jezelf. Heel veel moeslimouders klagen over hun kinderen qua opvoeding. Ze zeggen dat hun kinderen niet naar ze luisteren, thuis of op school niet te hanteren zijn maar hierbij vergeten ze dat de opvoeding bij zichzelf had moeten beginnen. Zij hadden zichzelf eerst moeten opvoeden binnen de islaam, moeten vechten tegen hun nafs om zo in staat te zijn het goede voorbeeld te geven binnen hun gezin. We bedoelen hiermee dus vechten tegen de slechte invloeden van je nafs en vechten voor de ibaadah aan Allah, vechten voor de weg van de islaam.
Voordat je je nafs kan opvoeden moet je je nafs onderzoeken, je eigenschappen/karakter weten en beoordelen. Allah heeft jou met deze specifieke eigenschappen/karakter geschapen. En door het praktizeren van de islaam vecht je tegen de slechte eigenschappen in je karakter en probeer je volgens de islaam deze eigenschappen te veranderen.
Imaam Moedjahid heeft gezegd: “De goede nafs zal je altijd confronteren met het goede, je erop wijzen als je iets slechts hebt gedaan. Als je bijvoorbeeld niet genoeg het goede hebt gedaan zal je goede nafs je erop wijzen waarom je niet meer hebt gedaan.”
Wat is noodzakelijk bij de opvoeding van de nafs?
1) Al-Chauf
Als de slechte nafs opkomt en jou ertoe wilt aanzetten iets slechts te doen, moet je je op dat moment realiseren dat Allah je hoort en ziet. Je bent bang voor Allah en Zijn Straf en je nafs luistert daarnaar als je imaan (geloof) sterk is. Al-Chauf (de vrees) voor Allah hoort altijd aanwezig te zijn bij een moeslim. Als dit niet zo is dan wordt het plegen van zondige daden makkelijk en is er niets dat je tegenhoudt. De vrees voor Allah is iets dat in je innerlijk is geworteld. Het maakt dat je nafs voortdurend wordt herinnerd aan het feit dat de vrees voor Allah boven alles staat. Het maakt dat je vecht tegen je innerlijk om niet tot het slechte over te gaan. Als je een slechte daad wilt doen moet het de schaamte voor Allah zijn dat je weerhoudt het slechte te doen en niet zoals vele moeslims doen, naar een stille plek gaan zodat de mensen hen niet zien en dan het slechte doen. En dit zonder zich te bekommeren om de vrees voor Allah. Degenen zijn alleen maar bang voor de mensen.
“…En Hij is met jou (door Zijn Kennis) waar jullie ook mogen zijn. En Allah ziet alles wat jullie doen.” (al-Hadied: 4)
Al-Chauf houdt ook in dat je nafs bang is voor de straf in het graf, de Dag des Oordeels, hoe je zal eindigen, de Laatste Dag en of je werken geaccepteerd zullen worden of niet. Al deze bewustwordingen in je nafs maakt dat je vrees hebt voor Allah . En dit laat je imaan (geloof) sterker worden en leid je op de rechte weg insha Allah.
Hier volgen twee voorbeelden van personen die werkelijk al-chauf voor Allah voelden.
Aboe ad-Darda vertelde dat wanneer de profeet Ibrahim salaah deed dat zijn hart te horen was door anderen alleen door al-chauf, de vrees voor Allah . Moeten we ons dit eens voorstellen, het kloppen van een hart dat hoorbaar is voor degenen in de buurt, uit vrees voor Allah . Is dit niet prachtig? Is dit niet werkelijk vrees hebben voor onze Rabb? Wat een voorbeeld behoort dit voor ons te zijn, zo’n sterke imaan.
En over Omar ibn al-Chattabb ; hij werd wanneer hij sommige ayaat las zo bevangen door die ayaat dat hij soms ziek werd zodat de mensen hem kwamen bezoeken. Hij las de ayaat met gevoel, met zijn gehele hart en had al-chauf voor Allah wanneer hij de ayaat op zich in liet werken.
Omar werd ziek uit vrees voor Allah . Soebhana Allah! Kunnen wij ons dat voorstellen ziek te worden door het lezen van bepaalde ayaat uit vrees voor Allah. Zo erg werd Omar bewogen door de ayaat.
Hoe moeilijk is het niet voor ons om de Woorden van de Qoraan tot ons door te laten dringen, om onze aandacht erbij te houden. Hoe lezen wij eigenlijk de Qoraan? Lezen we dit prachtige wonder met ons hart dat behoort te trillen bij z’n woorden. Huilen we gemakkelijk bij het horen van de ayaat? Voelen wij dan werkelijk al-chauf, die bewuste vrees voor onze Rabb die er behoort te zijn. Deze vrees sterkt onze imaan en maakt ons bewust op wat voor manier we moeten leven.
2) Sabr (geduld)
“En houd je nafs (O Mohammed ) geduldig met diegenen die tot hun Rabb roepen in de ochtend en de avond…” (al-Kahf: 28)
Deze aya betekent dat je je nafs moet dwingen geduld te hebben om de islaam te leren. En deze vorm van sabr is de belangrijkste; namelijk sabr hebben in de gehoorzaamheid aan Allah. Het betekent je nafs opleggen lessen te volgen, dhikr te doen, Arabisch en Qoraan te studeren enz. enz. kortom kennis vergaren hetgeen verplicht is voor iedere gelovige, man en vrouw. Want hoe vaak nemen we ons niet voor serieus te beginnen met bijvoorbeeld Arabisch of deze lezingen te volgen en hoe dikwijks gebeurt het niet dat we toegeven aan onze nafs en afhaken, om onze tijd aan iets anders van de doenja te geven. We besteden onze tijd dan liever op een andere manier. En dit is één van de dingen waartoe we onze nafs moeten aanzetten door te gaan om op deze manier steeds onze imaan (geloof) sterker te maken, om zo verder te komen op de weg van de islaam, om zo te werken voor onze uiteindelijke bestemming; al-Djinsha Allah.
Imaam Bishr al Haafie vertelde dat hij op een keer samen met een man op de weg liep en deze man was erg dorstig. Hij vroeg onderweg aan Bishr of hij uit de put kon drinken die zij tegenkwamen. Bishr antwoordde hierop: “Nee, wacht op de volgende put.”
Toen zij bij de tweede put kwamen vroeg de man Bishr opnieuw of hij uit deze put kon drinken. Maar Bishr antwoordde opnieuw dat hij beter tot de volgende put kon wachten. Dit gebeurde nog een paar keer en op het eind zei Bishr tegen de man: “Zo moet je eigenlijk met de doenja (dit leven) omgaan. Je moet je nafs dwingen sabr te hebben en niet gelijk als je nafs wat wil eraan toegeven.”
Imaam al Djauzie heeft hierover gezegd: “Als iemand dit van de nafs begrijpt, dus dat hij altijd de nafs oplegt geduld te hebben sterkt dit zijn imaan (geloof). Zoals sommige van de Salif (vrome voorgangers na de Sahaabah) zeiden: “Bij Allah soms doe ik opzettelijk niet wat mijn nafs wil om zo Rahma (Barmhartigheid) voor mijn nafs te krijgen. Dit sterkt je imaan (geloof) en het beschermt jezelf tegen de straf van Allah.”
Een tweede vorm van sabr hebben van de nafs is leren om te gaan met een beproeving.
Als we kijken naar sommige van de Sahaabah op wat voor een afschuwelijke manier zij werden gemarteld, werden verbannen uit hun huizen, gevangen werden genomen en zij leden aan honger en dorst. Maar bovenal hun imaan was enorm sterk, zij hadden sabr bij de martelingen die hen werden aangedaan zoals het bekende voorval waarin de ongelovigen bij Bilal een touw om zijn nek bonden en het einde van het touw in de handen van jongens gaven. Op deze manier speelden de jongens met hem en sleepten hem door de straten van Mekka. Maar Bilal bleef vasthouden aan zijn geloof. En zo zijn er nog vele voorbeelden te noemen.
Djihaad tegen de nafs met sabr is één van de mooiste eigenschappen van een ware gelovige.
En in een verhaal over het omgaan met sabr lezen we dat toen Abdullah, zoon van Moetraf, overleed zijn vader met nette verzorgde kleren naar buiten ging. Zijn familie was hierover ontdaan en boos en zei tegen hem: “Hoe kan het dat je zoon is overleden en jij zo gekleedt naar buiten gaat?”
Hij antwoordde: “Wat willen jullie dan? Moet ik ontevreden zijn over de qadar (voorbeschikking/ het lot) van Allah ?
Allah heeft ons drie dingen beloofd als wij sabr hebben gehad en vervolgens reciteerde hij de volgende ayaat:
“Zij die wanneer zij getroffen worden door een rampspoed, zeggen: ‘Waarlijk! Tot Allah behoren wij en waarlijk, tot Hem zullen wij terugkeren, zijn diegenen op wie de salawaat (zegeningen, enz.) van hun Rabb zullen zijn en Zijn Genade zullen ontvangen en zij zijn de rechtgeleiden.” (al-Baqarah: 156-157)
In de tijd van de profeet gingen sommige van de Sahaabah (metgezellen van de profeet ) op een keer naar de profeet om hem te vragen doea voor hen te doen om hen verlichting te geven in de moeilijke tijd. Zij wisten namelijk dat de doea van de profeet altijd door Allah werd verhoord. Het antwoord hierop vinden we in de volgende hadieth overgeleverd door Khabbab ibnArat::“We vertelden de profeet van onze toenemende onderdrukking door de ongelovigen van Mekka. Op dat moment leunde hij achterover in de schaduw van de Ka’bah, en had een kussen van zijn laken gemaakt. Wij vroegen: “Waarom doe je geen doea voor ons tot Allah? Waarom vraag je niet voor Allahs Hulp?” Hij antwoordde: “Onder diegenen die voor jullie waren, werd een man gevangen en in een kuil gehouden in de aarde die voor hem gegraven was en vervolgens werd hij in tweeën gezaagd met een zaag over zijn hoofd geplaatst, of zijn vlees werd weggekamd van zijn beenderen met ijzeren kammen, maar niets hiervan deed hem van zijn geloof afkeren. Allah zal voorzeker de islaam helpen om z’n boodschap te vervullen, totdat een rijder van San’aa zal doorgaan tot Hadharmaut, niets vrezend behalve Allah en het gevaar van de wolf betreffende zijn slaap. Maar jullie schijnen te gehaast te zijn.” (al-Boechaarie)
De profeet adviseerde zijn metgezellen dus om sabr (geduld) te hebben onder moeilijke omstandigheden, omdat dit goed is voor de gelovige. Er zijn vele ayaat die spreken over de beloning voor diegenen die sabr hebben.
Wij moeten ook sabr hebben op momenten dat we worden uitgelachen of worden bespot. Op die momenten moeten we onze nafs dwingen geduld te hebben en denken aan de ayaat waarin Allah zo heel lang geleden al verklaarde dat de ongelovigen altijd zullen doorgaan met het bespotten van de moeslims.
Om djihaad tegen onze nafs te voeren moeten we constant in gedachten houden waarom en waarvoor we moeten vechten. We moeten hard werken om ons uiteindelijke doel te bereiken. We krijgen dit niet zomaar. We worden beproefd met onze imaan (geloof), onze omgeving, onze kinderen en noem maar op. Maar iedere keer moet het opnieuw de djihaad tegen de nafs zijn die je omhoog doet komen en sterker laat worden op de rechtgeleide weg. In een hadieth overgeleverd door Aboe Hoeraira zei de profeet :
“De Hel ligt verborgen achter slechtheid (wereldse verlangens) en het Paradijs ligt verborgen achter hard werken.” (Overeenstemming over)
Niets krijgen we dus cadeau, we zullen hard moeten werken en moeten vechten tegen onze nafs om ons uiteindelijke doel te bereiken.
3) Een ander punt dat belangrijk is bij de opvoeding van de nafs is te vechten tegen gierigheid. In de Qoraan staat:
“Houdt aldus jullie plicht aan Allah en vreest Hem zoveel als je kunt; luistert en gehoorzaamt en geeft uit in liefdadigheid, dat is beter voor jullie. En een ieder die zijn nafs redt van gierigheid, zij zijn succesvol.” (at-Taghaboen: 16)
Gierigheid is één van de grootste eigenschappen van de nafs omdat de nafs van nature altijd meer voor zichzelf wenst. Als je hieraan dus toegeeft kan er veel slechtheid uit voortkomen.
Aboe al-Hayaadj al-Asadie vertelde: “Ik zag een man tijdens de Tawaaf (rondgang rond de Ka’bah). Hij deed doea (smeekbede) aan Allah en zei: ‘O Allah, bescherm mijn nafs tegen gierigheid.’
En verder zei de man niets anders behalve dat hij deze doea keer op keer herhaalde. Toen vroeg ik de man: “Zeg je alleen dat?”
Hij antwoordde: “Als ik mijn nafs tegen gierigheid bescherm zal ik nooit stelen, nooit zinah (overspel) plegen, enz. enz.”
Ik bemerkte later dat het één van de Sahaabah was geweest, genaamd Abdel Rahman ibn Auf.
Vandaar dat Allah ook in de aya zei: “Als je je nafs redt van gierigheid zul je succesvol zijn.”
Dus tegen gierigheid van de nafs moeten we vechten want als de nafs geen gierigheid heeft dan heerst er tevredenheid met wat je hebt gekregen en zul je niet neigen naar het plegen van zonden. En als je gierigheid tot de nafs toelaat zul je je plichten niet nakomen, vervallen in zonden en tot de ongelukkigen behoren.
“En laat niet diegenen waarvan gierigheid hen weerhoudt te geven van dat wat Allah aan hen heeft geschonken van Zijn Gunst, denken dat het goed voor ze is (zij betalen niet de verplichte zakaah). Nee, het zal slechter voor hen zijn; de dingen die zij gierig achterhielden zullen aan hun nek als een halsketting worden vastgebonden op de Dag der Opstanding. En tot Allah behoort de erfenis van de hemelen en de aarde, en Allah is Wel Bekend met alles dat jullie doen.”
(Ali-Imraan: 180)
En in een hadieth overgeleverd door Djaabir bin Abdullah zei de profeet :“Vermijdt wreedheid en ongerechtigheid, want op de Dag des Oordeels zal hetzelfde in verscheidene donkerheden veranderen; en bescherm julliezelf tegen gierigheid want dit heeft volkeren die voor jullie leefden vernietigd. Gierigheid leidde hen tot bloed vergieten en naar het behandelen van onwettig als wettig.” (Moeslim)
Het tegenovergestelde van gierigheid is al-ithaar (vrijgevigheid). Dit houdt in dat je aan de mensen geeft wat je zelf nodig hebt. En dit is moeilijk voor de nafs, juist omdat de nafs neigt naar gierigheid. In Soerah al-Hasjr aya 9 staat:
“En diegenen die voor hen huizen hadden (in al-Medinah) en het geloof hadden aangenomen, – houden van diegenen die naar hen emigreerden en hebben geen jaloezie in hun borst voor datgene dat aan hen werd gegeven (van de oorlogsbuit van Bani-an Nadir) en geven hen (emigranten) de voorkeur boven zichzelf, zelfs ofschoon zij het zelf nodig hadden. En diegenen die zijn nafs van gierigheid redt zullen succesvol zijn.” (al-Hasjr: 9)
De profeet is voor ons het meest perfecte voorbeeld van iemand die altijd zijn nafs van gierigheid kon weerhouden. Hij kon alles waarvan hij hield weggeven.
Overgeleverd door Sahl bin S’ad dat een vrouw een geweven stuk laken naar de profeet bracht en tegen hem zei: ‘Dit stuk kleed heb ik met mijn eigen handen geweven opdat jij het misschien gaat dragen.’ Hij accepteerde het cadeau aangezien hij het nodig had en later gebruikte hij het als zijn lendendoek. Een man zei: ‘Het is erg mooi. Geef het alstublieft aan mij om het te dragen.’ De profeet zei: “Goed, en bleef met ons zitten voor enige tijd en ging naar binnen en zond het laken opgevouwen naar de man. Sommige van degenen die aanwezig waren zeiden tegen de man: ‘Dat was niet goed van je. De profeet droeg het aangezien hij het nodig had maar jij vroeg hem het aan jou te geven en je weet heel goed dat hij nooit weigert als iets hem wordt gevraagd.’ Hij zei: ‘Voorzeker, ik vroeg niet om dit stuk kleed om het te dragen, ik vroeg het aan hem zodat het misschien als mijn doodskleed gebruikt kon worden (wanneer ik sterf aangezien dit kleed nu gezegend is door de aanraking van de profeet ) en uiteindelijk zal het daarvoor gebruikt worden.” (al-Boechaarie)
Een ander voorbeeld van iemand die iets weggaf waaraan hij gehecht was is van Abdullah ibn Amir die een huis van 90.000 dirhams had gekocht van Chalid ibn Oeqbah. Op de dag dat hij het huis had gekocht hoorde hij gehuil van de familie van Oeqbah. Hij vroeg zijn vrouw waarom die mensen huilden. Zij antwoordde: “Zij huilen om het verlies van hun huis.” Hij riep toen zijn bediende en zei: “Ga naar hen toe en vertel hen dat ik het huis aan hen geef en het geld als sadaqah daarbij.
Deze man werd dus alleen bewogen door het gehuil van de verkopers van zijn huis en dit was voldoende om zijn huis weer aan hen terug te geven met bovendien het geld van het huis als sadaqah daarbij.
En in een laatste verhaal over vrijgevigheid.
Op een dag ging Abdullah ibn Djaafar naar buiten en liep langs een tuin met dadelpalmbomen. Hij zag daar een zwarte bediende die eten voor die dag bij zich had. Op datzelfde moment liep er een hond de tuin binnen. De jongen gooide vervolgens een stuk brood naar de hond. En daarna een tweede stuk en nog een derde stuk brood. En ik bleef al die tijd daar staan kijken. Toen de hond vertrok vroeg ik aan de jongen: “Hoeveel eten krijg jij op een dag?” De jongen antwoordde: “Dat wat je hebt gezien.” Ik vroeg hem waarom hij al zijn eten aan de hond had gegeven en niets voor zichzelf had bewaard.”
De jongen zei: “In ons land zie je geen honden en die hond moet van ver zijn gekomen en ik wil niet dat hij met een lege maag zou moeten teruggaan.” Ik zei: “Wat ga je nu doen?”
De jongen zei: “Ik werk gewoon de hele dag door zonder eten.”
Ik zei toen tegen mijzelf: “Hoe kan hij alles weggeven zonder zelf iets te houden en hij is arm terwijl ik rijk ben. Vervolgens kocht ik de tuin met de bediende en liet hem daarna vrij en gaf de jongen bovendien de tuin als sadaqah.
Soebhana Allah! Zelfs aan een hond gaf de jongen al zijn eten weg en hield niets voor zichzelf achter.
We kunnen hieruit ook leren dat je ook veel zegeningen krijgt als je vrijgevig bent ten opzichte van dieren. Het blijft in de islaam belangrijk dieren goed te behandelen.
4) Tawakkoel
Tawakkoel betekent je vertrouwen volledig in Allah stellen en het is een voorwaarde tot geloof. In de Qoraan staat:
Ware gelovigen zijn slechts degenen die, wanneer Allah wordt genoemd een angst in hun harten voelen en wanneer Zijn ayaat aan hen worden gereciteerd laat dit hun geloof toenemen en zij stellen vertrouwen in hun Rabb (alleen).” (al-Anfal: 2)
En in een hadieth over tawakkoel lezen we:
Overgeleverd door Ibn Abbaas: “Toen (profeet) Ibrahim in het vuur werd gegooid waren zijn woorden ‘Hasboenallah wa name al Waqiel ‘ (Allah is voor mij toereikend en een uitstekende Beschermer is Hij). Dit deed ook de profeet toen hem werd verteld dat de mensen zich tegen hem hadden verzameld en dat hij hen daarom moest vrezen. Dit vermeerderde slechts zijn geloof in Allah en ook dat was het geval bij de moeslims en hij en de moeslims zeiden ‘Hasboenallah wa name al Waqiel’.” (al-Boechaarie)
Het is dus belangrijk onze nafs ertoe aan te zetten te vertrouwen op Allah alleen, om zo redding te verwachten van Allah, de Almachtige.
Iemand vroeg Haatim al Assaam (iemand van de generatie na de Tabi’ien): “Hoe heb jij je tawakkoel sterk gemaakt?”
Haatim al-Assaam antwoordde: “Door vier dingen.”
1. Ik weet dat de risq (voorziening) die Allah aan mij geeft, door niemand anders van mij kan worden afgenomen. En de anfoes (m.v. van nafs) moeten hierdoor rustig worden.
“En geen levend schepsel is er op aarde behalve dat zijn voorziening van Allah afkomt.” (Hoed: 6)
2. Mijn nafs moet hard werken voor de ibaadah (aanbidding) aan Allah en niet lui zijn en denken dat door alleen te vertrouwen op Allah alle risq mij tegemoet komt en dat ik er niets voor hoef te doen.
“En dat de mens niets kan hebben behalve dat wat hij doet (goed of slecht).”
(an-Nadjm: 39)
3. Ik weet dat de dood naar mij zal komen dus probeer ik daar klaar voor te zijn.
4. Ik weet dat waar ik ook ben of naar toe ga Allah mij ziet en daarom schaam ik me voor Allah .
5) Je nafs herinneren aan je grootste vijand; de Sheitaan.
In de Qoraan staat een waarschuwing hiervoor:
“O jullie die geloven! Volgt niet de voetstappen van Sheitaan. En wie de voetstappen van Sheitaan volgt, beveelt voorzeker al-fahsha (onzedelijkheden begaan zoals overspel enz.) en al-moenkar (afgoderij, ongeloof, slechte daden, enz). En was het niet om de Gunst van Allah en Zijn Genade op jullie, dan had niemand van jullie schoon van zonden kunnen zijn. Maar Allah reinigt (leidt naar de islaam) wie Hij Wil en Allah is de Al-Horende, de Al-Wetende.” (an-Noer: 21)
Imaam al-Djauzie heeft gezegd:
“Als de Sheitaan naar je fluistert, moet je je nafs direct waarschuwen en tegen jezelf zeggen: ‘Hoe kan ik luisteren naar de grootste vijand van mij. Als het goed lijkt te zijn voor mijn nafs wat hij influistert, waarom doet hij het dan niet eerst zelf?’
Op dat moment moet de abd (dienaar) direct de nafs waarschuwen voor de straf van Allah als hij naar de Sheitaan zou luisteren.”
Het gevaarlijke van de Sheitaan is dat hij probeert de tauwbah (berouw) te vertragen of teniet te doen van de moeslim, zoals sommige vrouwen die geen hoofddoek dragen en zeggen: ‘Dat komt later wel, of niet in dit land maar als ik ben geëmigreerd, enz. enz. Of moeslims die geen salaah doen, wat één van de grootste zonden is, of geen Hadj terwijl ze hiertoe wel in staat zijn. En allemaal stellen ze het uit voor zichzelf en zoeken ze naar een excuus voor hun zonden.
Ze luisteren naar de Sheitaan, ze zijn een slaaf van de Sheitaan geworden en dwalen steeds verder af van de islaam.
De Sheitaan is hpas tevreden mee tot het moment komt waarop de moeslim sterft en nog steeds geen tauwbah heeft gedaan voor Allah . En dit is het doel van de Sheitaan om door te gaan met de moeslim van de islaam weg te trekken tot hij sterft. En op de Dag des Oordeels heeft Allah geopenbaard dat de Sheitaan zal zeggen:
“En Sheitaan zal zeggen wanneer de zaak is beslist: ‘Voorzeker, Allah beloofde jullie een belofte van waarheid. En ook ik beloofde jullie, maar ik verraadde jullie. Ik had geen gezag over jullie behalve dat ik jullie riep, aldus antwoordden jullie mij. Dus geef mij niet de schuld, maar geef julliezelf de schuld. Ik kan jullie niet helpen, noch kunnen jullie mij helpen. Ik ontken jullie vorige handeling in het verenigen van mij als deelgenoot met Allah (door mij in dit leven te gehoorzamen). Voorzeker, er is een pijnlijke straf voor de dhalimoen (polytheïsten en zondaren, enz.) (Ibrahim: 21)
Wij zijn dus de schuldigen als we de afgedwaalde weg kiezen. We laten onze slechte nafs de baas over ons worden. En deze slechte anfoes (m.v. vn nafs) luisteren naar de influisteringen van Sheitaan. Maar het blijft dat de nafs het wil en niet dat we de Sheitaan de schuld kunnen geven zoals we hebben kunnen lezen in bovenstaande aya. De imaan (geloof) is zo zwak dat de slechte nafs een prooi is voor de Sheitaan. En de Sheitaan zal tot Yaum al-Qiyaamah (Dag des Oordeels) doorgaan met zijn werk: de moeslims af laten dwalen van de islaam, op wat voor manier dan ook.
6) De nafs opvoeden in het herinneren aan de dood. De dood is altijd belangrijk om je te herinneren zodat je beseft dat je tijd kostbaar is en dat je einde ieder moment nabij kan zijn. Het besef hiervan laat je nafs bezig zijn met al-aachirah (het Hiernamaals) in plaats van met de doenja (deze wereld). We moeten de realiteit sterk in onze harten vestigen dat het leven in deze wereld beperkt is en een aangewezen einde heeft dat definitief zal komen. De dood is iets dat ieder mens zal overkomen, waar en wanneer zijn vragen die alleen Allah de Almachtige weet. Het herinneren aan de dood laat je nafs stoppen met het doorgaan van slechte dingen doordat je beseft dat je ieder moment kan sterven en je weet dat als je op het moment sterft waarop je iets slechts deed zonder tauwbah (berouw) te hebben gehad, dit heel slecht voor je kan zijn. Want op het moment dat je sterft kan het zijn dat je tauwbah niet meer geaccepteerd zal worden. In een hadieth overgeleverd door Abdullah ibn Omar zei de profeet :
“Allah de Rabb van Eer en Glorie, zal de tauwbah van Zijn dienaar accepteren tot zijn doodsgerochel begint.” (at-Tirmidhie)
Dit is één van de redenen waarom het herinneren aan de dood van groot belang is voor je nafs. Het maakt dat je bewust met je handelingen omgaat en je tauwbah niet wilt uitstellen uit vrees en onzekerheid over wat er met je zal gebeuren na je dood.
En je moet je nafs niet alleen aan de dood laten herinneren wanneer je geconfronteerd wordt met de dood door bijvoorbeeld je omgeving. Nee, denk aan de dood wanneer je de salaah doet zoals in een bekende hadieth staat dat je je gebed vol overgave moet doen alsof het je laatste gebed is. Of denk aan de dood wanneer je naar bed gaat en zult slapen. Zul je wel weer wakker worden?
Het enige verschil met een dode wanneer je slaapt, is dat de roh nog in je lichaam is, maar verder slaap je, alles ontgaat je, zal je weer wakker worden?
Een mooi voorbeeld van het herinneren aan de dood is van Omar ibn Abdel Aziz die de vijfde chaliefa werd genoemd. Als hij zich de dood herinnerde schrok hij zoals een vogel soms opschrikt bij een plotseling geluid. Hij begon direkt te huilen. De tranen liepen door zijn baard. Op een nacht huilde hij zo erg dat zijn hele gezin door hem met hem mee begon te huilen. Zijn vrouw vroeg hem: “O amir al-moeminien (O leider der gelovigen), waarom huil je zo erg, wat is er?”
Hij antwoordde: “Ik dacht aan de Dag des Oordeels en dat de mensen in 2 groepen verdeeld worden en ik dacht aan mijzelf op dat moment. Bij welke groep ik zal horen, de groep van al-Djennah of de groep van an-Naar. Hij huilde daarna zo erg dat hij het bewustzijn verloor.
Soebhana Allah, iemand die de vijfde chaliefa werd genoemd door zijn sterke imaan en zijn sterk leiderschap. Hij leefde in de tijd van de rechtschapen opvolgers van de Sahaabah. Dus een tijd die door de profeet als een goede tijd werd beschreven. En deze man huilde tot hij het bewustzijn verloor uit onzekerheid tot welke groep hij zou behoren.
Voelen wij deze onzekerheid wel eens als we aan de dood herinnerd worden?
Denken we überhaupt wel eens aan de dood en hoe lang houden we dit in gedachten?
Gaan we niet dikwijls weer snel op in deze doenja?
Kunnen we huilen bij de gedachte dat we nietig voor onze Rabb komen te staan en ons
afvragen wat onze bestemming zal zijn?
Soebhana Allah, soms vraag ik me af wat we nog meer nodig hebben om werkelijk al-chauf, en het herinneren aan de dood in onze harten te vestigen opdat onze imaan sterk kan worden. De ayaat, de ahadieth zouden allemaal voldoende moeten zijn, maar het blijkt dat we er nog maar al te vaak aan voorbij gaan. Of het maar al te gauw weer loslaten. We zijn zwak doordat we slaven zijn geworden van deze doenja (dit leven). Onze nafs is niet sterk genoeg om te vechten voor de ibaadah aan Allah . En deze nafs moeten we dus opvoeden door o.a. al-chauf, de nafs weerhouden van geirigheid, de nafs herinneren aan de dood, de nafs herinneren aan de Sheitaan, sabr enz. enz. om sterker te worden op de weg van de islaam.
We weten allemaal dat de dood naar ons zal komen. Helaas zijn wij er nog niet klaar voor. En wij weten dat al-Djennah (het Paradijs) de Waarheid is.
Maar helaas werken weinigen ervoor.
En wij weten dat an-Naar (de Hel) de Waarheid is.
Maar helaas zijn weinigen er bang voor.
Waarom zijn wij eigenlijk alleen maar blij en gelukkig?
Wat verwachten we eigenlijk wat zal komen?
…De dood…
En het zal naar ons komen; met slecht of met goed.
O zusters, keer terug naar Allah en volg de Weg van Allah .
Tot slot wil ik besluiten met een aya uit de Qoraan die gaat dat als wij onszelf hebben opgevoed in de islaam, wij de blijde tijdingen zullen ontvangen.
“(Er zal tegen de rechtschapenen gezegd worden): O jullie (anfoes) in (volledige) rust en tevredenheid!
“Keer terug naar jullie Rabb, – welbehaagd (julliezelf) en welbehaagd voor Hem!”
(al-Balad: 27-28)
We vragen Allah ons te helpen onze nafs te sterken en ons tegelijkertijd onze fouten te vergeven.Wa’l hamdoellilahie Rabbie’l Alamien
Door M.Clasie