De vrijgevigheid van Mohammed (vrede zij met hem)
Hij is de meest vrijgevige onder de schepselen van Allah, de meest genereuze en goedgeefse. Zijn hand was als een verlossende regenbui in tijden van droogte. Sneller dan de wind was hij in het uitgeven van aalmoezen. ‘Nee’ kwam niet voor in zijn vocabulaire.
Nooit rolde ‘nee’ over zijn lippen, behalve in zijn geloofsgetuigenis.
Was het niet voor de geloofsgetuigenis dan was zijn ‘nee’ een ‘ja’ geweest.
Hij deelde zijn bezittingen uit, zonder vrees voor armoe. Hij is namelijk degene die gezonden is met het nobele gedrag. Hij is de ultieme filantroop. Hij is het die een vallei vol kuddedieren schonk en iedere stamhoofd honderd kamelen doneerde. Hij is het die om een kledingstuk werd gevraagd, waarna hij zich hiervan ter plekke ontdeed en weggaf. Hij is het die de behoeftige nooit met lege handen terugstuurde. Zijn goedheid strekte zich uit over alle mensen. Zijn voedsel bood hij aan, zonder aanziens des persoons. Hij was ruim van inborst, aangenaam in de omgang en op zijn gezicht tekende zich altijd een brede glimlach.
Je zult hem bij ieder treffen glunderend treffen.
Alsof jij hem schenkt wat je hem vraagt.
Zelfs in tijden van nood en armoe bleef hij geven. Hij zou de oorlogsbuit verzamelen en in minder dan een uur verdelen, zonder iets daarvan achter te houden. Zijn tafel was gedekt voor alle mensen. Zijn huis was een herberg voor iedere reiziger. Hij was gewoon zichzelf volledig weg te cijferen ten behoeve van de behoeftige. Hij stond symbool voor gulhartigheid. Hij bleef maar geven en wenste geen bonificatie van een ander dan Allah. Hij offerde zichzelf en al zijn bezittingen op ten behage van zijn Heer. Hij overstelpte zijn metgezellen, geliefden en zelfs vijanden met zijn goedertierenheid, goedhartigheid, vrijgevigheid en generositeit. De Joden pleegden bij hem aan tafel te schuiven. De bedoeïenen waren kind aan huis bij hem en zelfs de huichelaars profiteerden van zijn gulheid. Nooit en te nimmer heeft hij een bedelaar afgesnauwd of een behoeftige afgegrauwd. Zelfs toen hij hardhandig door een bedoeïen werd beetgenomen bij zijn kraag en tegen hem zei: “Geef mij van de bezittingen van Allah waarover jij beschikt, niet van de bezittingen van je vader en moeder!”, keek hij hem lachend aan en kwam hij in zijn wens tegemoet.
Kostbare rijkdommen stonden tot zijn beschikking, maar hij gaf alles onmiddellijk weg, zonder een deel hiervan op te eisen. Zijn gevoel van blijdschap na het schenken was groter dan dat van de ontvanger. Hij spoorde aan tot vrijgevigheid en gulheid en had een afkeer van gierigheid en vrekkigheid. Hij was het die zei: “Wie in Allah en de Laatste Dag gelooft laat hem zijn gast eren.” (al-Boechari en Moeslim)
Ook zei hij: “Eenieder zal (op de Dag des Oordeels) zich in de schaduw bevinden van zijn liefdadigheid.” (Ibnoe Khoezaymah en Ibnoe Hibbaan)
En tenslotte heeft hij gezegd: “Liefdadigheid doet het bezit niet verminderen.” (Moeslim)