Het aderlaten (hidjaamah) tijdens het vasten
Door de nobele Shaykh
Hoesayn ibn ‘Awdah al-‘Awaayshah
– moge Allah hem behouden –
Op gezag van Thaabit al-Boenaanie die zei: Anas ibn Maalik – moge Allah tevreden zijn met hem – werd gevraagd: “Keurden jullie het aderlaten voor de vastende af?” Daarop antwoordde hij:
“Nee, alleen vanwege het verzwakken.”
Overgeleverd door al-Boekhaarie (1940).
Op gezag van Ibn ‘Abbaas – moge Allah tevreden zijn met hem en zijn vader:
“…dat de Profeet – sallallahoe ‘alayhi wa sallam – aderliet, terwijl hij vastende was.”
Overgeleverd door al-Boekhaarie (1939).
Op gezag van Ibn ‘Abbaas en ‘Ikrimah – moge Allah tevreden zijn met hen – die zeiden:
“Het vasten is van datgene wat (het lichaam) binnengaat en niet wat (het lichaam) verlaat.”
Al-Haafidh (Ibn Hadjar) – moge Allah hem genadig zijn – zei in al-Fat-h (over deze overlevering):
“Ibn Abie Shaybah heeft hem overgeleverd met een verbonden keten.”
Onze Shaykh (d.w.z. al-Imaam al-Albaanie) – moge Allah hem genadig zijn – zei:
“…met twee authentieke overleveringsketens op gezag van hen beiden.”
Zie Moekhtasar al-Boekhaarie (1/455).
Bovenstaande overleveringen worden niet tenietgedaan door de woorden van de Profeet – sallallahoe ‘alayhi wa sallam:
“Degene die de aderlating uitvoert en degene bij wie de aderlating wordt uitgevoerd, hebben hun vasten verbroken.”
Dit is een authentieke overlevering welke onze Shaykh (d.w.z. al-Imaam al-Albaanie) – moge Allah hem genadig zijn – heeft geanalyseerd in Irwaa- al-Ghaliel (931). Onze Shaykh – moge Allah hem genadig zijn – zegt in Moekhtasar al-Boekhaarie (1/455) [ingekort]:
“Maar deze overlevering is afgeschaft door de overlevering van Aboe Sa’ied al-Khoedrie – moge Allah tevreden zijn met hem – waarin hij zegt:
“De Profeet – sallallahoe ‘alayhi wa sallam – gaf de vastende toestemming om te aderlaten.”
Deze overlevering is authentiek zoals ik daar (d.w.z. in Irwaa- al-Ghaliel [4/74]) heb aangetoond.”
In Irwaa- al-Ghaliel (4/74) zegt hij (d.w.z. al-Imaam al-Albaanie):
In al-Fat-h (4/155) staat het volgende: Ibn Hazm heeft gezegd:
“De overlevering: “Degene die de aderlating uitvoert en degene bij wie de aderlating wordt uitgevoerd, hebben hun vasten verbroken” is zonder twijfel authentiek, maar wij hebben het volgende op gezag van Aboe Sa’ied gevonden:
“De Profeet – sallallahoe ‘alayhi wa sallam – gaf de vastende toestemming om te aderlaten.”
Zijn keten is authentiek, dus zijn wij verplicht om dit aan te nemen. De toestemming komt namelijk slechts nadat er een verbod was, dus wijst dit erop dat de ongeldigheid van het vasten door het aderlaten is afgeschaft; ongeacht of de vastende de aderlating uitvoert of dat de aderlating bij hem wordt uitgevoerd.”
Daarna vermeldde hij (d.w.z. al-Imaam al-Albaanie) de verschillende wegen die deze overlevering versterken en zei (blz. 75):
“De overlevering is zonder enige twijfel authentiek met deze verschillende wegen. Hij is een tekst die een afschaffing bevat, dus is men verplicht om deze aan te nemen, zoals Ibn Hazm – moge Allah hem genadig zijn – gezegd heeft.”
Vervolgens zei onze Shaykh (d.w.z. al-Imaam al-Albaanie) – moge Allah hem genadig zijn – in de tweede herziening van Irwaa- al-Ghaliel op dezelfde bladzijde:
“‘Alie ibn Hadjar heeft in zijn Hadieth (q17/2) overgeleverd: Hoemayd at-Tawiel verhaalde ons op gezag van Aboel-Moetawakkil an-Naadjie dat hij Aboe Sa’ied al-Khoedrie vroeg of de vastende mag aderlaten, waarop hij antwoordde:
“Ja, hier rust geen kwaad in.”
Zijn keten is authentiek.”
Zie Sahieh Ibn Khoezaymah (3/235) met de nummers (1979, 1980 en 1982).”
Bron: Al-Mawsoe’ah al-Fiqhiyyah al-Moeyassarah, deel 3, blz. 302