Het advies van Taawoes bin Kissaan al-Yamanie
Er werd verhaald dat ‘de leider van de gelovigen’ (Amier ul-Moe’minien) Hichaam bin cAbdul-Malik arriveerde in het Heilige Huis van Allah als een pelgrim. Toen hij eenmaal in al-Haram (de moskee in Mekka, met daarin de welbekende Kacbah) was, gaf hij het bevel om een man van de Sahaabah (de metgezellen van de Profeet -vrede zij met hem) bij hem te laten komen. Er werd hem echter verteld dat alle Sahaabah reeds gestorven waren. Hierop zei hij: “Eén van de Tabicien (de leerlingen van de Sahaabah) dan.” De Tabici Taawoes al-Yamaanie werd toen bij hem gebracht. Hij kwam bij ‘de leider van de gelovigen’ binnen, deed zijn schoenen uit en legde die aan de zijkant van zijn vloerkleed. Taawoes groette niet met de benaming ‘Amier ul-Moe-eminien’, noch sprak hij hem aan met zijn edele roepnaam, maar ging tegenover hem zitten zonder daarvoor toestemming voor te hebben gekregen en zei: “Hoe is het met jou, O Hichaam?” Hichaam bin cAbdul-Malik werd zeer woedend op Taawoes, zo erg zelfs dat hij eraan dacht hem te doden. Er werd hem echter verteld dat hij zich in al-Haram bevond en het dus voor hem onmogelijk was om iemand te vermoorden.
Hichaam bin cAbdul-Malik zei tegen Taawoes al-Yamaanie: “O Taawoes, wat heeft jou er naartoe geleid om te doen wat je gedaan hebt?” Taawoes antwoordde: “Wat heb ik dan gedaan?” Hij werd hierdoor nog bozer en kwader en zei: “Je hebt jouw schoenen uit gedaan, legde die vervolgens aan de zijkant van mijn vloerkleed en je groette me niet met ‘Amier ul-Moe’minien’. Daarnaast sprak je me niet eens aan met mijn edele roepnaam, je ging tegenover mij zitten zonder toestemming en voegde eraan toe: “O Hichaam, hoe is het met jou?”
Taawoes zei: “Wat betreft het feit dat ik mijn schoenen uitdeed en die naast je vloerkleed legde, dit doe ik voor mijn Heer vijf keer per dag en Hij verwijt mij dit niet, noch wordt Hij woedend op mij. Dat ik je niet met ‘Amier ul-Moe’minien’ groette was vanwege het feit dat niet alle gelovigen tevreden zijn over jouw leiderschap en ik vreesde dat ik daarover zou liegen als ik je ‘Amier ul-Moe-minien’ noemde. Over wat je zei, dat ik je niet met een edele roepnaam aansprak, dit is omdat Allah, de Verhevene, Zijn profeten bij naam noemde, Hij zei: “O Dawoed, O Yahya, O cIesaa,” terwijl Hij Zijn vijanden wel bij hun roepnamen noemde, Hij zei: “Vernietigd zijn de handen van Aboe Lahab en vernietigd is hij.” De reden waarom ik tegenover je ging zitten is dat ik de Amier ul-Moe’minien cAli ibn Abi Taalib (moge Allah met hem tevreden zijn) hoorde zeggen: “Als je wilt kijken naar een man die in de Hel zal terechtkomen, kijk dan naar een zittende man met om zich heen staande mensen.” Toen droeg Hichaam bin cAbdul-Malik Taawoes al-Yamanie op: “Geef mij advies!” Hij zei: “Ik hoorde Amier ul-Moe’minien cAli ibn Abi Taalib (moge Allah tevreden zijn met hem) zeggen: “In de Hel zijn er slangen zo groot als kruiken en schorpioenen zo groot als muilezels. Zij bijten iedere leider die niet rechtvaardig regeert over zijn burgers.” Vervolgens stond Taawoes op en ging weg.